Het is altijd wat moeilijk als je een slaapzak ziet in een wassalon. Je kan zien aan een slaapzak of er iemand in zit of niet. Als de slaapzak dichtgeritst is tot boven wordt het afwegen. Maak je die persoon wakker om te kijken of hij/zij in orde is? Of laat je de persoon slapen? Want misschien is dit de eerste nacht dat hij/zij een goede nacht heeft. Een goede nacht, in een wassalon. Misschien ken ik de slaper. Misschien nog niet en is dit mijn kans om voor de eerste keer contact te leggen.

Ik ga even op de vensterbank buiten aan het wassalon een sigaret roken. Ondertussen blijf ik naar binnen kijken. Een vrouw neemt de deurklink van het wassalon vast, ziet de slaapzak, twijfelt even en stapt toch de drempel over. Het lijkt even alsof ze haar drempel over stapt. Ik stap mee naar binnen.

De deur van het wassalon waait hard dicht waarop er beweging komt in de slaapzak. Dat is al niet slecht. De rits van de slaapzak gaat naar beneden en ik zie een gezicht. Een vermoeid gezicht met ingevallen kaken, lang haar plakt op zijn voorhoofd door het zweet. Het is een nieuw gezicht voor mij, maar je kan meteen een verhaal lezen in de groeven op zijn huid.

De man staat op. Het eerste wat ik doe als ik op sta is naar het toilet gaan en koffie zetten. Geen  van die twee zaken is meteen mogelijk voor de man. Hij pakt zijn slaapkamer van die nacht in. Het past allemaal in een enkele zak. We hebben oogcontact en ik zeg goeiemorgen. Hij zegt dat het geen goeie morgen is en hij meteen zal vertrekken. Ik vraag hem of we elkaar misschien al eens gezien hebben. Ik zeg wie ik ben en wat ik doe. Hij kent m’n naam wel zegt hij, maar heeft me nog nooit gezien. Hij laat me door zijn houding vermoeden dat hij toch niet meteen zal vertrekken. Hij komt naast me zitten op de typische plastieken bankjes met zicht op de wasmachines. Ik vraag hem of hij een beetje heeft kunnen slapen. “Een beetje is wel juist uitgedrukt”, zegt hij, “maar beter dan in de nachtopvang”. “Ik heb gebeld voor een bed gisteren, maar er was geen plaats.”

Ik vraag hem of hij graag koffie drinkt. Hij antwoordt bevestigend met “als het maar genen deca is”. We gaan samen naar een terras in de buurt. Hij drinkt zijn koffie met 6 klontjes suiker. Hij gebruikt zijn vinger als lepel. De koffie is heet, maar het lijkt hem niets te doen. Zijn koffie is op voor ik de mijne aan mijn lippen heb gezet. Ik vraag hem of hij nog een koffie wil. Hij vertelt me dat hij door moet, richting het Gewad. We komen elkaar nog wel tegen zegt hij. Aan de manier waarop hij stapt ben ik dat niet zeker.

Door Bram David